-
1 personeel
personeel1〈 het〉1 personnel, staff ⇒ 〈 werknemers ook〉 employees, work force, 〈 bemanning ook〉 crew, 〈 fabrieksarbeiders ook〉 (factory) hands♦voorbeelden:wij hebben een groot tekort aan personeel • we are badly understaffed/short-staffedadministratief personeel • administrative staff, white-collar workersleidinggevend personeel • managerial/executive staffonderwijzend personeel • teaching staffextra personeel aannemen • take on extra personnel/staffte veel personeel hebben • be overstaffed————————personeel21 personal♦voorbeelden:1 personele belasting • community charge/taxpersonele unie • personal union -
2 shop
n. winkel; atelier; zaak; beroep--------v. boodschappen doen; winkels bekijken; verklikken, informatie doorgeven (spreektaal)shop1[ sjop]♦voorbeelden:¶ closed shop • closed shop 〈(principe van) onderneming waarin lidmaatschap van vakbond verplicht is voor alle werknemers〉〈 slang〉 all over the shop • door elkaar, her en der→ wrong wrong/1 werk ⇒ zaken, beroep♦voorbeelden:1 close/shut up shop • de zaak sluiten/opdoekenkeep shop • op de zaak passenset up shop • een zaak opzettentalk shop • over zaken/het vak praten————————shop2〈 shopped〉1 winkelen♦voorbeelden:shop around • rondkijken, zich oriënteren (alvorens te kopen) 〈 ook figuurlijk〉shop for a dress • op een jurk uitgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 uitstoot
2 [aantal werknemers dat ontslagen wordt] (number of) redundancies, Adismissals; 〈 niet meer opgevulde vacatures〉 unfilled vacancies/posts
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский